Tuinkers verkennen en opzetten experiment

Pagina top navigatie elementen

Tuinkers

Verkennen en opzetten van het experiment

Transcript

LEERKRACHT: In de tweede les zijn we overgestapt van onszelf naar de tuinkers. We hebben eigenlijk een beetje bekeken, van: wat–  wat hebben wij nodig om te groeien?, wat heeft tuinkers nodig om te groeien?, hoe ziet het plantje er nou uit?, wat willen we over het plantje weten? En doordat we die overstap hebben gemaakt, waren ze eigenlijk meteen vond ik heel betrokken bij de tuinkers.

LEERKRACHT: Fay wil nog iets zeggen, zie ik.
LEERLING: Waar kan je dat eigenlijk zoeken?
LEERKRACHT: Tuinkers?
LEERLING: (knikt)
LEERLING: In de tuin.
LEERKRACHT: In de tuin, denk jij?
LEERLING: Omdat het tuinkers heet.
LEERKRACHT: Omdat het tuin-kers heet. Je denkt dan staat het ook in de tuin?
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Wat slim, hé. Dat zou nou zo maar eens kunnen. Maar ja kijk eens, is dit een tuin?
LEERLINGEN: Nee.
LEERKRACHT: Er zit toch tuinkers in. Hoe kan dat nou? Hoe is het nou hierin gekomen dan?
LEERLING: Heb je dat gekocht?
LEERKRACHT: Nee, dat zag er niet zo uit nee.

LEERKRACHT: Wat doen de worteltjes?
LEERLING: Die laten ze groeien.
LEERKRACHT: Die zorgen ervoor dat het plantje groeit. Ja…
LEERLING: En ze geven ook water.
LEERKRACHT: Die drinken het water. Wat goed van jou. Hé, maar nou ben ik er nog steeds niet achter hoe ik nou zo aan die tuinkers kom.
LEERLING: Niemand weet dat.
LEERKRACHT: Nee, is wel moeilijk hè? Nou misschien…
LEERLING: Misschien komt het uit het bos.
LEERKRACHT: Uit het bos denk jij, zou ook nog kunnen, ja. Misschien moeten we dat maar eventjes bewaren, die vraag. Misschien komen we er straks achter.

LEERKRACHT: Als je groeit, dan kan je steeds…
LEERLING: In de achtbaan.
LEERKRACHT: Kan je steeds meer, ja.
LEERLING: En op de kop.
LEERKRACHT: Ja, kon je ook op de kop. Maar daar moest je heel groot voor zijn, hè? Zal ik dat erbij schrijven?
LEERKRACHT EN LEERLINGEN: Als je groot…
LEERKRACHT: Ik kon niet zo snel. Als je groot…
LEERKRACHT EN LEERLINGEN: Bent…
LEERLING: Mag je in de achtbaan.
LEERKRACHT: Ho, ik hoor allemaal verschillende dingen. Wie– wie kan mij helpen?
LEERLING: Mag je…
LEERLING: Mag je in de achtbaan.
LEERKRACHT: Mag jij nog niet in de achtbaan?
LEERLING: Nee.
LEERKRACHT: Moet jij nog een beetje groeien?
LEERLING: Ja.
LEERLING: Ik mag wel.
LEERKRACHT: Jij mag al wel?
LEERLINGEN: Ik ook.
LEERKRACHT: Hé, maar als je nou in de achtbaan wilt hè, hoe weet je nou of je er wel of niet in mag? Wat moet je dan doen? …?
LEERLING: Even meten of je– of je in de achtbaan mag.
LEERKRACHT: Ja. Dat vind ik wel een mooi woord die er ook bij kan: meten.

LEERKRACHT: Tuinkerszaadjes. Maar jullie hebben gezien: ze zijn bruin.
LEERLINGEN: Ja.
LEERKRACHT: Nou de tuinkers is helemaal niet bruin.
LEERLING: De zaadjes in het zand.
LEERKRACHT: Moeten de zaadjes in het zand? Zo, nou mooi. Nou kun je groeien hoor, toe maar.
LEERLING: Maar het duurt… Je moet er ook nog water bij doen.
LEERLING: Juffrouw, alleen moeten ze onder het zand, een kuiltje graven en dan zit ie onder het zand.
LEERLING: En ook nog water erbij.
LEERLINGEN: Ja.
LEERLING: En dat kan niet.
LEERKRACHT: Pak je de gieter even Koen dan, voor me?
LEERKRACHT: Kijk die Koen hè. Dat is een handige man in de klas.
LEERLING: Die is handig.
LEERKRACHT: Nou nou.
LEERLING: En wij zijn ook handig.
LEERLING: Nou water erbij, Koen. … op de zaadjes… Ja oké. Ik denk– denk… Ja dat zal wel genoeg zijn, denk ik. Ja, dat moet lukken. Nou groeien maar hoor, toe maar. Hoe lang duurt het dan?
LEERLING: Heel lang.
LEERLING: Tien maanden.
LEERKRACHT: Tien maanden denk jij? Oei. Ik– weet je wat ik doe? Ik schrijf het op m’n blaadje over wat ik te weten wil komen. Hoe lang duurt het voordat de zaadjes tuinkers worden?

LEERKRACHT: Ze wisten eigenlijk al heel goed wat een plant nodig heeft. We hebben gehad over: wat hebben jullie nodig om te groeien? En wat heeft een plant dan nodig? Ze zeiden meteen: het plantje– ja het plantje heeft licht nodig en heeft warmte nodig en dat wisten ze heel goed. Maar wat er precies zou gebeuren als een plantje geen licht of geen water krijgt, dat wisten ze niet. Dus dat was wel een heel leuke– ja ontdekking voor ze. Wat gebeurt er nou als we ‘m geen water geven? Ja dan blijkt ie niet te groeien. Dat is– dat is een hele mooie ontdekking, ja. Dat was erg leuk.

LEERKRACHT: Wat moeten kinderen nog meer doen om te groeien? Tijmen?
LEERLING: Eten.
LEERKRACHT: Eten. Maakt het niet uit wat je eet? Mag je alles eten?
LEERLING: Bij ons mag je, zonder het te maar vragen, zelf gezonde dingen…
LEERKRACHT: Gezonde dingen eten.
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Banaan en tomaat.
LEERLING: Ik weet het.
LEERKRACHT: Wat is er?
LEERLING: Appel.
LEERKRACHT: Appel. Ik hoor bananen, appels, tomaten. Wat is dat allemaal? Dat noem je allemaal…?
LEERLINGEN: Fruit.
LEERKRACHT: Fruit. Dus jullie hebben fruit nodig om te groeien?
LEERLINGEN: Ja.
LEERKRACHT: Oké. Jij denkt niet dat ie– oh da’s wel– hé, jij denkt wel dat ie zon nodig heeft en jij denkt dat ie geen zon nodig heeft. Nou heb ik een plan. Dat gaan we eens even onderzoeken. Of Imad gelijk heeft of Indy gelijk heeft.
LEERLING: Ikke.
LEERKRACHT: Wat, jij denkt dat je gelijk hebt? Ja maar Indy denkt ook dat ze gelijk heeft. Dat moeten we onderzoeken. Daar heb ik een heel mooi woord voor. Weet je hoe dat heet? Dan doen we een experiment, zo heet dat. Da’s een moeilijk woord. Wist je dat al, Fay? Dat betekent…

Omschrijving

In dit fragment zie je delen uit de tweede les van de serie ‘Tuinkers’. De leerkracht toont de leerlingen een bakje met tuinkers. Eén van de leerlingen bedenkt dat een tuinkers in een tuin groeit omdat het woord ‘tuin’ in het woord voorkomt. In deze les denken de leerlingen na over wat de functie van de wortels van de tuinkers is en wat de zaadjes van de tuinkers nodig hebben om te groeien. De leerkracht bespreekt de ideeën van de kinderen en schrijft deze op. Samen stellen ze enkele onderzoeksvragen op. Een paar voorbeelden hiervan zijn: ‘Hebben de zaadjes de zon nodig om te groeien?’ en ‘Hoe lang duurt het voordat de zaadjes planten zijn?’. In deze besteedt de leerkracht ook aandacht aan de woordenschat van de leerlingen. Aan de hand van concreet materiaal biedt ze de leerlingen nieuwe woorden in een betekenisvolle context aan. Ook maakt ze samen met de leerlingen een woordweb over ‘groei’. Voor meer informatie over hoe je in deze les effectief aan de woordenschatontwikkeling van de leerlingen kunt werken, klik je hier.

Lesbeschrijving gehele lessenserie Tuinkers

Kijkwijzer

1) De leerkracht verkent het onderwerp ‘groeien’ verder door een woordweb te maken (1:22). Zo bouwen de leerlingen een netwerk op van woorden rondom ‘groeien’. Zie je hoe ze samen met de leerlingen de woorden noteert?

2) Zie je hoe de leerkracht de leerlingen de ruimte geeft om te bedenken wat de zaadjes nodig hebben (2:20)? Ze laat de zaadjes zien en geeft vervolgens de leerlingen de tijd om spontaan te reageren en samen te bedenken wat er met het zaadje moet gebeuren om te groeien. Het zaadje wordt daadwerkelijk onder het zand gestopt en krijgt water.
 De leerkracht houdt zichzelf bewust op de achtergrond. Ze herhaalt de antwoorden van de leerlingen en kijkt verbaasd. Zo lokt ze de leerlingen uit om zelf na te denken en te reageren.

3) De leerkracht stelt de vraag ‘Ik hoor bananen, appels en tomaten. Hoe noem je dat allemaal?’ (4:23). Door samen te vatten wat er genoemd wordt, maakt de leerkracht het gesprek beter te volgen voor de leerlingen. Daarnaast breiden de leerlingen hun woordenschat uit en leren ze zo meer abstracte begrippen.
 
Opdracht
Wissel uit: leervragen
De leerkracht wil in deze les het onderwerp verder verkennen en starten met de onderzoeksopzet. Welke voorspelling laat ze de leerlingen formuleren? Hoe introduceert ze het doen van onderzoek?

lesfasen